Prestatieniveaus
Het Nieuwe Normaal stelt haalbare en ambitieuze prestatieniveaus op verschillende indicatoren. Dit kan een standaard, indicatie of begrip zijn. Deze prestatieniveaus zijn bepaald op basis van projectevaluaties en aanvullende databronnen.
Categorie
In het raamwerk zijn drie categorieën indicatoren opgenomen:
- Bij een Standaard (S) is een prestatieniveau vastgesteld, waarbij de meet- of bepalingsmethode duidelijk en breed geaccepteerd is en voldoende praktijkdata beschikbaar is om een prestatieniveau te onderbouwen.
- Bij een Indicatie (I) is de meet- of bepalingsmethode wél breed geaccepteerd, maar is er niet voldoende praktijkdata beschikbaar om te komen tot een standaard. Indien mogelijk is er een indicatief prestatieniveau gegeven.
- Bij Begrip (B) gaat het om kwantitatieve of kwalitatieve inzichten in de prestatie, waarbij er nog géén gedragen meet- of bepalingsmethode is. Hierbij staat het leren en vertrouwd raken met het onderwerp centraal.
Een indicator kan zich naar de toekomst toe ontwikkelen. Wanneer bijvoorbeeld een meet- of bepalingsmethode zich verder ontwikkelt en breder geaccepteerd wordt in de markt, kan er meer projectdata beschikbaar komen. Als gevolg daarvan kan een indicator zich van Begrip naar Indicatie of van Indicatie naar Standaard ontwikkelen.
Prestatieniveaus: drie gebouwtypes
De prestatieniveaus in HNN Nieuwbouw 1.1 hebben betrekking op nieuwbouwprojecten. Hierbij zijn prestatieniveaus opgenomen voor drie soorten bouwprojecten:
- Woningbouw | Grondgebonden woningen
- Woningbouw | Gestapelde woningen
- Utiliteitsbouw | Kantoorgebouwen
Voor onderwijshuisvesting en zorggebouwen (beide onderdeel van Utiliteitsbouw) is tot nu toe onvoldoende data beschikbaar om te komen tot onderbouwde prestatieniveaus.
Doorontwikkeling
Voor volgende versies van Het Nieuwe Normaal wordt gewerkt aan verdere onderbouwing van de huidige prestatieniveaus en het opstellen van aanvullende prestatieniveaus voor de andere gebouwtypes.
Totstandkoming prestatieniveaus
De prestatieniveaus van HNN Nieuwbouw zijn tot stand gekomen op basis van de kwantitatieve uitkomsten van de projectevaluaties. Deze zijn aangescherpt en nader onderbouwd op basis van aanvullende databronnen vanuit opdrachtgevers, opdrachtnemers en andere partijen uit de bouwsector. Ook is hierbij data vanuit de BCI Gebouw database meegenomen. De onderbouwing van de methode voor totstandkoming van de prestatieniveaus voor HNN Nieuwbouw 1.1, inclusief inzicht in de achterliggende data, is toegelicht in de publicatie HNN Onderbouwing.
Dilemma’s en onderlinge versterking
In het sturen op circulair bouwen versterken de meeste principes elkaar: zo draagt meer houtbouw bij aan zowel een hoger aandeel circulair materiaalgebruik, een lagere CO2-uitstoot en een hogere CO2-opslag. Ook kunnen dilemma’s ontstaan: zo kan een hogere mate van adaptief vermogen leiden tot meer materiaalgebruik. Daarom is het belangrijk om op projectniveau prioriteiten te stellen binnen het raamwerk en tussen de indicatoren. De prioritering is afhankelijk van de huidige en toekomstige wensen van de gebouweigenaar, bredere gebiedsbehoefte en lokaal of gemeentelijk beleid.
Doorontwikkeling
Voor volgende versies van Het Nieuwe Normaal wordt gewerkt aan verdere uitsplitsing van prestatieniveaus per gebouwlaag, waar dat relevant is. Om de prestatie-niveaus goed te kunnen bepalen, wordt begin 2025 een demarcatielijst van gebouwlagen op basis van de NL-SfB-codering gepubliceerd.
Toelichting gebouwlagen (Layers of Brand)
Een gebouw heeft verschillende ‘lagen’, met een eigen functie en levensduur. Deze lagen – geïntroduceerd door Steward Brand – worden ook wel de Layers of Brand of S-lagen genoemd: site (omgeving/perceel), structure (constructie), skin (gebouwschil), services (installaties), space plan (inbouwpakket) en stuff (inrichting). Zo wijzigt een gebouwindeling gemiddeld elke tien jaar, terwijl een casco gemiddeld zo’n honderd jaar behouden blijft. De binnenste gebouwlagen met een kortere levensduur scoren doorgaans hoger op losmaakbaarheid dan de constructie.
Door deze gebouwlagen bouwkundig gescheiden te houden, wordt er niet onnodig schade aangericht aan gebouwlagen of onderdelen die nog niet aan vervanging of onderhoud toe zijn. Hierdoor kunnen materialen, producten of gebouwelementen schoon en intact ontmanteld worden. Losmaakbaar detailleren langs gebouwlagen stimuleert zo de kans op hoogwaardig hergebruik in de toekomst.